Als kind wilde Joris altijd uitvinder worden, hij tekende het liefst allerlei bewerkelijke machines met veel tandwielen, kettingen en drijfstangen. Over zijn studiekeuze heeft hij lang getwijfeld, uiteindelijk werd het Civiele techniek in Delft. Vooral de bruggenbouw sprak hem daarbij aan: grote constructies waarbij de vorm direct gebaseerd is op de natuurkundige principes die erachter liggen. Die opleiding bleek hem goed te liggen, maar tijdens zijn stage kwam hij erachter dat een constructeur zich meestal moet schikken naar de visie van de architect, voor experimenteren en uitvinden was niet veel ruimte.
‘De tweedeling tussen ingenieur en architectuur is wel logisch, als specialisatie, maar ik was meer geïnteresseerd in de combinatie van de twee. Daarom deed ik bouwkunde als tweede master.’
Bij ZJA vond hij een bureau waar ruimte is voor dat experimenteren. En voelt hij zich thuis bij de daar heersende gedachte dat het het mooiste is als het constructieve ontwerp en de architectuur tegelijkertijd ontwikkeld worden en elkaar versterken. Dat vereist wel dat alle disciplines in een ontwerpteam elkaar echt goed begrijpen. Computational design is daarvoor een krachtig instrument, waar hij graag mee werkt.
‘Zo begint een nieuwe ontdekkingstocht om los te komen van vuistregels en op zoek te gaan naar een unieke oplossing voor iedere opgave. Het doel is bereikt als al het overbodige materiaal is weggesneden, en de toeschouwer zich afvraagt hoe het nou eigenlijk kan blijven staan.’